Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Het Gerecht laat in het midden of sprake is van een bevoegdheidsgebrek nu dit vermeende gebrek in de bezwaarfase geheeld is. UTB wordt vernietigd omdat ontduiking, die mede het gevolg is van fraude van een douane-ambtenaar, niet aan belanghebbende, die te goeder trouw is, kan worden toegerekend.

Uitspraak



Uitspraak van 29 juli 2016

BBZ nr. 76528 van 2015

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:

X N.V., gevestigd te Aruba,

Belanghebbende

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN,

de Inspecteur.

1 PROCESVERLOOP

1.1

Aan belanghebbende is met dagtekening 17 juni 2015 een uitnodiging tot betaling (UTB) gedaan van Afl. 510.929,45 aan invoerrechten.

1.2

Belanghebbende heeft op 16 juli 2015 bezwaar aangetekend tegen de UTB.

1.3

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 september 2015 de UTB gehandhaafd.

1.4

Belanghebbende is op 27 oktober 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Hierbij is een griffierecht geheven van Afl. 150.

1.5

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop op 17 mei 2016 gereageerd en tevens nadere stukken ingediend.

1.6

De zaak is behandeld ter zitting van 27 mei 2016 te Oranjestad, waarbij namens belanghebbende zijn verschenen mr. A en mr. B, beiden verbonden aan Y en namens de Inspecteur mr. C. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om na de zitting stukken in te dienen. Beide partijen hebben daarvan gebruik gemaakt. Vervolgens heeft het Gerecht het onderzoek met goedvinden van partijen gesloten.

2 FEITEN

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.

2.1

Belanghebbende drijft handel in kleding, schoeisel, lederwaren etc. van het merk ‘S’. Voor de invoer van goederen maakt belanghebbende al meer dan 10 jaar gebruik van de diensten van Z N.V. Z N.V. verzorgt de gehele invoerprocedure. Zij doet op eigen naam, maar voor rekening van belanghebbende, aangifte van de ingevoerde goederen en ze betaalt de verschuldigde invoerrechten. Vervolgens stuurt Z N.V. een factuur naar belanghebbende met daarop een gespecificeerd overzicht van alle kosten en van de betaalde invoerrechten. Na betaling krijgt belanghebbende de beschikking over de goederen. Op de invoerdocumenten staat als aangever van de goederen Z N.V. vermeld en als importeur belanghebbende.

2.2

Belanghebbende heeft in de periode 2013 en 2014 dertien containers met goederen ingevoerd. Ook met betrekking tot die invoer heeft Z N.V. alle formaliteiten afgewikkeld. Z N.V. heeft ter zake daarvan facturen aan belanghebbende verstuurd waarin onder meer de bedragen aan verschuldigde invoerrechten zijn opgenomen. Belanghebbende heeft de op die facturen vermelde bedragen aan Z N.V. betaald. Het gaat daarbij om een bedrag van Afl. 441.508,30, aan door belanghebbende aan Z N.V. voor 11 containers betaalde bedragen voor invoerrechten. Van twee containers waren de bedragen nog niet bekend. De Inspecteur heeft vastgesteld dat ter zake van de invoer van de hiervoor vermelde goederen geen of onjuiste aangifte is gedaan en nimmer invoerrechten zijn betaald. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat het niet betalen van invoerrechten het gevolg is van fraude. Om die reden heeft de Inspecteur met dagtekening 17 juni 2015 de invoerrechten nagevorderd door het opleggen van een UTB aan belanghebbende van Afl. 510.929,45.

2.2

De UTB luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“UITNODIGING TOT BETALING

(…)

Van: E

Hoofdverificateur der Invoerrechten & Accijnzen

Datum: donderdag 17 juni 2015

Onderwerp: Ontgaan van aangifte bij invoer

Sectie: Douane Recherche en Informatie

Gelet dat uit een onderzoek is gebleken dat uw bedrijf in het jaar 2013 en 2014 dertien containers (…) met goederen heeft ingevoerd;

Gelet dat het bedrijf Z N.V. noch uw bedrijf geen en/of gedeeltelijk invoerrechten op uw ingevoerde goederen in vermelde containers bij de douane heeft betaald;

Gelet dat uw bedrijf de totaal verschuldigde invoerrechten van vijfhonderd tien duizend negenhonderd negen en twintig en vijf en veertig cent (Awg. 510.929,45) van de dertien (13) containers aan Z N.V. heeft betaald en dat het bedrag niet aan Land Aruba werd betaald;

Gelet dat uw bedrijf het bedrijf Z N.V. heeft gemachtigd om de invoeraangiften van uw ingevoerde goederen op te maken;

Gelet op het vorenstaande met verwijzing naar artikel 53 van de Landsverordening in, uit- en doorvoer dat uw bedrijf ook hoofdelijk aansprakelijk voor de douaneschuld kan worden gehouden;

(…)

Gelet op het vorenstaande met verwijzing naar de bepalingen van artikel 218 van de Landsverordening in, uit- en doorvoer, dat in alle gevallen waarin invoerrecht is ontdoken, onverminderd de strafvervolging, de ontdoken belasting moeten worden voldaan;

Gelet dat het nog te betalen verschuldigd bedrag aan invoerrechten vijfhonderd tien negenhonderd negen en twintig en vijf en veertig cent (Awg. 510.929,45) bedraagt.

De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen n/d

E”

2.3

Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de UTB. De Inspecteur heeft met dagtekening 29 september 2015 uitspraak op bezwaar gedaan en de UTB gehandhaafd. De uitspraak op bezwaar is ondertekend door C.

2.4

Belanghebbende heeft, naar aanleiding van de UTB, in de persoon van haar directeur, F, samen met zijn collega ’s G en H, in juni 2015 besprekingen gevoerd met E van de douane. Hierover heeft F op 12 mei 2016 de volgende verklaring (voor zover hier van belang) op schrift gezet:

“Verklaring van handelingen en activiteiten inzake de ingevoerde goederen van X N.V.

Verklaring feiten:

(….)

3. In de periode van juni 2015 zijn, de heer G, de heer H en ik uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de Departement der Invoerrechten en Accijnzen door de heer E.

5. Hierbij verklaar ik dat, de heer, E ons heeft medegedeeld dat een intensieve fraudeonderzoek gaande is binnen de Departement der Invoerrechten en Accijnzen.

6. Hierbij verklaar ik dat, de heer, E ons verder heeft geïnformeerd dat Z N.V. en een groep van douaneambtenaren betrokken waren bij frauduleuze handelingen binnen de Departement der Invoerrechten en Accijnzen.

7. Hierbij verklaar ik dat, de heer E heeft aangegeven dat douaneambtenaren betrokken waren bij het vervalsen van (douane) documenten.

8. Hierbij verklaar ik dat, de heer, E heeft aangegeven dat er gefraudeerd is met ingevoerde goederen van X N.V. met medewerking en medeweten van douane ambtenaren waaruit volgt dat er verschuldigde invoerrechten zijn ten name van X N.V.

9. Hierbij verklaar ik dat, bij het vragen om de onderliggende (vervalsde) documenten waarop de fraude handelingen zijn gebaseerd, de heer E heeft aangegeven dat in het kader van het onderzoek de betreffende (vervalsde) documenten niet aan ons kan worden gegeven.

10. Hierbij verklaar ik dat, de heer G, de heer H en ik, tijdens het gesprek met de heer E voor het eerst kennis hebben genomen van fraude binnen de Departement der Invoerrechten en Accijnzen in samenwerking met Z N.V. en dat wij niet op de hoogte waren van de frauduleuze handelingen en altijd te goeder trouw hebben aangenomen dat de invoerrechten conform de wet door Z N.V. zijn betaald.

(….)’

3 GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is de vraag of de UTB terecht is opgelegd. Belanghebbende meent van niet. Zij stelt zich primair op het standpunt dat de UTB door een onbevoegd persoon is opgelegd en daarom nietig is. Subsidiair is zij van mening dat de UTB aan de verkeerde persoon is opgelegd aangezien Z N.V. als aangever op eigen naam moet worden aangemerkt en geen bijzondere gemachtigde is. In dat geval moet Z N.V. aansprakelijk worden gesteld voor de verschuldigde invoerrechten. Bovendien kan volgens belanghebbende alleen heffing van invoerrechten bij haar plaatsvinden indien zij invoerrechten heeft ontdoken en daarvan is geen sprake. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat de handelingen van de Douane in strijd zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur aangezien de Douane zelf een van de frauderende partijen is. Nog meer subsidiair bestrijdt belanghebbende de hoogte van het bedrag omdat de Inspecteur geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop dat bedrag tot stand is gekomen. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de UTB door een bevoegd persoon is getekend en dus rechtsgeldig is. Volgens de Inspecteur is er sprake van het ontgaan van de voorgeschreven aangifte tot invoer in de zin van artikel 233 LIUD en op grond van artikel 218 zal de ontdoken belasting moeten worden voldaan. Op grond van artikel 53, lid 3 LIUD is belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde invoerrechten, ook al zouden er wellicht douaneambtenaren betrokken kunnen zijn bij de ontduiking van invoerrechten. Nu er sprake is van kwade trouw bij de vertegenwoordiger kan belanghebbende op basis van jurisprudentie (HR 23 januari 2009, BNB 2009/80) aangesproken worden voor de niet afgedragen invoerrechten. Bovendien is belanghebbende zelf nalatig geweest nu zij niet in het bezit is van (een afschrift van) de invoerdocumenten, noch van een betalingsbewijs van de Ontvanger.

4 BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Rechtsgeldigheid UTB

4.1

Ingevolge artikel 122, lid 2 LIUD vindt navordering van invoerrecht plaats bij beschikking van de Inspecteur door de Ontvanger. Blijkens het onderschrift van de UTB is deze beschikking vastgesteld door E namens de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De Inspecteur heeft onbetwist gesteld dat E als hoofdverificateur werkzaam is bij de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen. Maar belanghebbende betwist dat E gemachtigd was om namens de Inspecteur handelingen te verrichten nu de Inspecteur een dergelijke machtiging niet kon overleggen. Het gevolg daarvan is volgens belanghebbende dat de UTB door een niet bevoegd persoon is getekend en daarom niet in stand kan blijven. De Inspecteur heeft daartegenover schriftelijk verklaard dat E gezien zijn rang en plaatsing van de hoofdverificateur op de ranglijst als eerstvolgende na de Inspecteur bevoegd is om beschikkingen namens deze te tekenen. Het Gerecht zal het antwoord op de vraag of E bevoegd was om de UTB op te leggen in het midden laten. Veronderstellenderwijs er van uitgaande dat E niet gemachtigd was om namens de Inspecteur te beschikken leidt dat in dit geval niet tot nietigheid of vernietiging van de UTB. In het onderhavige geval heeft het bevoegde orgaan, de Inspecteur in de persoon van C, de bestreden UTB immers in de bezwaarfase aan een inhoudelijke beoordeling onderworpen en uitspraak op het bezwaar gedaan. Daarmee is het vermeende bevoegdheidsgebrek hersteld (zie Hof Arnhem-Leeuwarden, 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1020). Het standpunt van belanghebbende wordt verworpen.

Inhoudelijk

4.2

Volgens de Inspecteur zijn invoerrechten ontdoken in de zin van artikel 218 LIUD en is belanghebbende daarvoor ingevolge artikel 53, lid 4 LIUD aansprakelijk. Belanghebbende bestrijdt niet dat er invoerrechten zijn ontdoken, maar zij stelt zich op het standpunt dat de UTB niet aan haar kan worden opgelegd omdat zij niet de aangever is, zij zelf geen invoerrechten ontdoken heeft en zij niet aansprakelijk is. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.

4.3

Het Gerecht stelt voorop dat aannemelijk is dat Z N.V., die reeds jarenlang als intermediair fungeerde tussen belanghebbende en de douane, daartoe door belanghebbende gevolmachtigd was.

4.4

Als hoofdregel heeft naar het oordeel van het Gerecht te gelden dat bij de invoer van goederen zowel de importeur, voor wiens rekening aangifte wordt gedaan als degene die op eigen naam aangifte doet schuldenaar is van de verschuldigde invoerrechten en daarvoor aansprakelijk is. Dat betekent dat in het onderhavige geval belanghebbende als importeur, en Z N.V. als aangever op eigen naam, schuldenaar zijn van de invoerrechten. Tussen partijen staat vast dat bij de invoer van goederen door frauduleuze handelingen te weinig invoerrechten zijn geheven. In dat geval geldt artikel 218 LIUD waarin staat dat in alle gevallen waarin invoerrecht of accijns is ontdoken, de ontdoken belasting moet worden voldaan. Voldoening zal dan moeten plaatsvinden door het opleggen van een UTB aan de schuldenaar. Indien er, zoals hier, meerdere schuldenaren zijn, kan de Inspecteur in de regel kiezen aan welke schuldenaar zij de UTB zal doen toekomen. Ook kan zij er voor kiezen om aan beide schuldenaren een UTB uit te reiken, zelfs als een van de schuldenaren te goeder trouw is geweest. Immers, in de regel kan de ontduiking van de gevolmachtigde aan de ander worden toegerekend (vergelijk ECLI:NL:HR:2009:BD3566). Echter, deze keuzevrijheid is niet onbegrensd. Zij wordt ingeperkt door de beginselen van behoorlijk bestuur en er zijn uitzonderingssituaties waarin de ontduiking van de gevolmachtigde niet aan de ander is toe te rekenen. Dat laatste is naar het oordeel van het Gerecht het geval indien het overheidsorgaan zelf betrokken is bij de ontduiking. In dat geval gaat het te ver om de gevolgen van de ontduiking aan de belastingplichtige, die zelf te goeder trouw is, toe te rekenen.

4.5

Belanghebbende heeft gesteld dat de fraude is gepleegd door Z N.V. in samenwerking met medewerkers van de douane en dat zij volledig te goeder trouw was en al meer dan 10 jaar zonder problemen met Z N.V. als tussenpersoon werkte. De fraude bestond uit het niet voldoen van de verschuldigde invoerrechten. Ter zitting heeft de Inspecteur toegegeven dat er vermoedelijk een douaneambtenaar betrokken was bij de fraude en dat belanghebbende niet meegedaan heeft aan de fraude en er ook niets van wist. Overigens heeft de Inspecteur de door de directeur van belanghebbende opgestelde verklaring niet dan wel onvoldoende bestreden. Het Gerecht acht op basis van het voorgaande bewezen dat belanghebbende steeds het volle bedrag van de berekende invoerrechten te goeder trouw heeft voldaan aan Z N.V. en dat die bedragen, mede door fraude van (personeel van) de douane en zonder medeweten van belanghebbende, niet zijn doorbetaald aan de Ontvanger. In dat geval kan de ontduiking naar het oordeel van het Gerecht niet aan belanghebbende worden toegerekend en getuigt het bovendien van onbehoorlijk bestuur om de door fraude van eigen medewerkers te weinig geheven invoerrechten door middel van een UTB na te vorderen bij belanghebbende.

4.6

De Inspecteur heeft nog aangevoerd dat belanghebbende zelf ook nalatig is geweest nu zij niet beschikte over afschriften van de invoerdocumenten en over betalingsbewijzen van de Ontvanger, maar het Gerecht verwerpt dit verweer. Toegegeven dient worden dat belanghebbende een bepaalde zorgplicht heeft met betrekking tot de door de Inspecteur vermelde zaken. Maar belanghebbende werkte al meer dan 10 jaar samen met Z N.V. als tussenpersoon en gesteld noch gebleken is dat er in die tijd zaken niet op juiste wijze afgehandeld werden. Gelet daarop mocht belanghebbende erop vertrouwen dat de door haar aan Z N.V. betaalde bedragen aan berekende invoerrechten door Z N.V. zouden worden doorbetaald aan de Ontvanger der Belastingen. Bovendien moet een belastingplichtige er te allen tijde op kunnen vertrouwen dat douaneambtenaren integer handelen. Gelet daarop hoefde belanghebbende er niet aan te twijfelen dat de door haar aan Z N.V. betaalde bedragen aan berekende invoerrechten ook daadwerkelijk bij de Ontvanger terecht zouden komen. Het gelijk is aan belanghebbende en de UTB dient te worden vernietigd.

5 PROCESKOSTENVERGOEDING

Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de kosten die zij in deze zaak heeft moeten maken.

5.1

Ingevolge artikel 5, lid 1 van het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken (AB 2016, no. 31, hierna: Landsbesluit) zijn op 1 juli 2016 de artikelen 22a van de Algemene Landsverordening belastingen (hierna: ALB) en 15 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (hierna: LBB) in werking getreden. Deze bepalingen bieden de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in de bezwaar- en de beroepsfase. In artikel 4, in combinatie met artikel 5, lid 1 van het Landsbesluit is bepaald dat de artikelen 22a ALB en 15 LBB en het Landsbesluit van toepassing zijn op bezwaarschriften, beroep- en hoger beroepschriften die zijn ingediend op of na 1 juli 2016. Het Gerecht stelt vast dat in het onderhavige geval het bezwaarschrift en het beroepschrift zijn ingediend vóór 1 juli 2016. Dat houdt in dat belanghebbende, gelet op de wettelijke regeling, geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. Het Gerecht wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

6 BESLISSING

Het Gerecht

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

vernietigt de UTB;

wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af;

draagt de Inspecteur op het griffierecht groot Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.

De griffier, De voorzitter,

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).

Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature